vrijdag 27 april 2012

Handhaving hennepkwekerij

ABRvS, 25 april 2012. Het college van B en W van Eindhoven ontdekte een hennepkwekerij in een garagebox en paste onmiddellijk bestuursdwang toe op de voet van artikel 5:31 lid 2 Awb.

Grondslag handhavingsbesluit
Aan dit besluit legde het college ten grondslag de overtreding van de volgende wettelijke voorschriften:
  1. het in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksverbod;
  2. artikel 2.9.1 sub a Besluit brandveilig gebruik bouwwerken;
  3. artikel 2.52 lid 1 Bouwbesluit 2003;
  4. artikel 1a lid 2 Woningwet.
Ad 2 en 3.
Artikel 2.9.1 sub a Besluit brandveilig gebruik bouwwerken bepaalde dat het verboden was om in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor brandgevaar wordt veroorzaakt.

Artikel 2.52 lid 1 Bouwbesluit 2003 bepaalde dat een bestaand bouwwerk een veilige voorziening voor elektriciteit heeft.

Uit het feit dat de Afdeling overweegt dat vast staat dat deze voorschriften zijn overtreden, leid ik af dat de elektriciteitsvoorziening niet veilig was en dat daardoor gevaar voor brand bestond.

Beide Besluiten zijn met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 komen te vervallen. Hoewel ik het Bouwbesluit 2012 niet helemaal uitgeplozen heb, bevatten volgens mij de artikelen 2.62 lid 1 en 6.1 Bouwbesluit 2012 vergelijkbare voorschriften.

Ad 4.
Artikel 1a lid 2 Woningwet bepaalt dat een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, er voor zorgt, voor zover dat in diens vermogen ligt, dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.

De Afdeling heeft eerder geoordeeld dat artikel 1a lid 2 Woningwet alleen gehandhaafd kan worden als in het desbetreffende geval geen bij of krachtens de Woningwet gegeven voorschrift van meer specifieke aard valt aan te wijzen op grond waarvan in afdoende mate kan worden opgetreden ter voorkoming of beƫindiging van het geconstateerde gevaar. Ook in die zaak ging het over een hennepkwekerij. Het bevoegd gezag had geconstateerd dat de elektriciteitsvoorziening onvakkundig was aangelegd, waardoor er gevaar voor brand, elektrocutie en kortsluiting bestond. De Afdeling oordeelde dat geen specifieker voorschrift dan artikel 1a lid 2 Woningwet ten grondslag kon worden gelegd aan het besluit om bestuursdwang toe te passen.

In deze zaak worden artikel 2.52 lid 1 Bouwbesluit 2003 en artikel 2.91 sub a Besluit brandveilig gebruiken bouwwerken genoemd als twee specifieke voorschriften die werden overtreden. Beide voorschriften zijn bij of krachtens de Woningwet gesteld en zien specifiek op het voorkomen van een onveilige en brandgevaarlijke situatie. Toch overweegt de Afdeling zonder nadere motivering dat vast staat dat (ook) artikel 1a lid 2 Woningwet is overtreden. Kennelijk heeft de appellant daar geen punt van gemaakt.

Het gevaar wordt kennelijk veroorzaakt door de onvakkundig aangelegde elektriciteitsvoorziening. Wat gebeurt er als er bij de hennepkwekerij wel een vakkundig aangelegde elektriciteitsvoorziening is en er niet aannemelijk gemaakt kan worden dat er een gevaarlijke situatie is?

In dat geval zal geen sprake zijn van een overtreding van het Bouwbesluit 2013. Wel blijft er sprake van een overtreding van het gebruiksverbod van het bestemmingsplan.De vraag rijst dan echter of het geval dan dermate spoedeisend is dat op de voet van artikel 5:31 lid 2 Awb zonder oplegging van een last kan worden overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang.

Herstelmaatregelen
Het college had bestuursdwang toegepast door de elektriciteitsvoorziening af te sluiten en door alle zaken die betrekking hadden op de hennepkwekerij te verwijderen. De appellant betoogde dat het college had moeten volstaan met het afsluiten van de elektriciteitsvoorziening. De Afdeling overweegt dat de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen de bevoegdheid omvat om alles te doen wat nodig is om een einde aan de overtreding te maken. De Afdeling oordeelt vervolgens dat met het enkel afsluiten van de elektriciteitsvoorziening de kans bestaat dat een nieuwe aansluiting op het elektriciteitsnet zal worden gemaakt en de exploitatie van de hennepkwekerij wordt voortgezet. Daar voegt de Afdeling nog aan toe dat met het enkel afsluiten van de elektriciteitsvoorziening geen einde wordt gemaakt aan de overtreding van het bestemmingsplan.

Verhaal kosten

De appellant betoogde dat het college bekend was met de identiteit van de gebruiker van de garagebox en dat het college daarom de kosten op die persoon had moeten verhalen en niet op hem. De Afdeling overweegt dat ook de appellant als overtreder kan worden aangemerkt, zodat het college had kunnen besluiten om de kosten van bestuursdwang op hem te verhalen. Dat het college ook bevoegd was om deze kosten te verhalen op de andere overtreder, doet daar niet aan af.

De appellant betoogde tot slot dat de opsporing en ontmanteling van de hennepkwekerij een taak van de politie is en dat de overtreder in dat geval de kosten van ontmanteling niet verschuldigd geweest zou zijn. Ook daarom vond de appellant het niet redelijk dat de kosten op hem verhaald werden. De Afdeling overweegt dat het college in het feit dat de hennepkwekerij ook door de politie ontmanteld had kunnen worden terecht geen aanleiding heeft gezien om de kosten niet op appellant te verhalen.
LJN: BW3837 

maandag 23 april 2012

Handhaving permanente bewoning van recreatiewoningen; een crime?

ABRvS, 18 april 2012. De huisvesting van buitenlandse werknemers op camping 'Dijnselburg' in Zeist blijft het college van B en W van Zeist kopzorgen bezorgen.

Twee uitzendorganisaties (Otto en Adecco) brachten hun buitenlandse werknemers onder in chalets op de camping. Zij hadden hiertoe met de eigenaar van de camping huurovereenkomsten gesloten. Het college besloot daarop een last onder dwangsom op te leggen aan de eigenaar van de camping en de uitzendorganisaties. 

Hen werd verweten dat zij in strijd handelden met het specifieke en het algemene gebruiksverbod. Het specifieke gebruiksverbod bepaalt dat het verboden is om een chalet te gebruiken of te laten gebruiken voor permanente bewoning. Het algemene gebruiksverbod bepaalt dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. 

Toen de last was uitgewerkt legde het college een nieuwe last onder dwangsom op. Het verzoek tot schorsing van dat besluit werd door de voorzieningenrechter afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde daarbij dat de eigenaar terecht ook als overtreder van het algemene gebruiksverbod was aangemerkt, nu de eigenaar als medepleger kon worden aangemerkt. 

Op 18 augustus 2011 deed de rechtbank uitspraak op het beroep dat door de eigenaar was ingesteld tegen het eerste dwangsombesluit. 

De rechtbank oordeelde dat de eigenaar ten onrechte als overtreder van het specifieke gebruiksverbod was aangemerkt omdat het college onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de chalets permanent werden bewoond als bedoeld in de begripsbepaling van het bestemmingsplan. Daarin stond dat onder permanente bewoning moet worden verstaan het gebruik van een kampeermiddel dat noopt tot inschrijving op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De rechtbank overweegt dat een persoon zich op grond van de Wet GBA moet inschrijven in de gba van een gemeente als hij/zij naar verwachting daar de komende zes maanden vier maanden verblijf zal houden. De rechtbank constateerde dat het college de bewoning van de chalets niet tot individuele personen had kunnen terugleiden en ook anderszins niet aannemelijk had kunnen maken dat voldaan werd aan de zgn. vier uit zes eis. 

Verder oordeelde de rechtbank dat het college de eigenaar ten onrechte als overtreder van het algemeen gebruiksverbod had aangemerkt. 

Dit verbod richt zich uitsluitend tot de gebruiker. De eigenaar was weliswaar geen gebruiker, maar werd door het college als medepleger aangemerkt en op die grond als overtreder. De rechtbank overwoog echter dat het oude recht van toepassing was op deze zaak, zodat artikel 5:1 lid 2 Awb (waarin bepaald is dat een medepleger als overtreder wordt aangemerkt) in dit geval niet van toepassing was. 

Het college kon zich niet vinden in deze uitspraak. In hoger beroep stelde het college dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast van de overtreding van het specifieke gebruiksverbod bij het college had gelegd. Het college vond dat, nu de eigenaar, in strijd met zijn verplichting, geen register had bijgehouden van de bewoners van de chalets en (beweerdelijk) de bewoners verbood zich in te schrijven in het GBA, de bewijslast op de eigenaar behoorde te rusten. De Afdeling oordeelt echter dat dit niet afdoet aan het feit dat het aan het college is om, nu de permanente bewoning in het bestemmingsplan gekoppeld is aan de inschrijving in het GBA, de bewoning van de chalets te herleiden tot individuele personen en aannemelijk te maken dat deze personen voldoen aan de vier uit zes eis. 

Ook de grief van het college tegen het oordeel dat niet bewezen is dat de eigenaar als overtreder van het algemeen gebruiksverbod kan worden aangemerkt, slaagt niet. 

Het college bestreed niet dat artikel 5:1 lid 2 Awb niet van toepassing was. Wel vond het college dat de eigenaar toch als overtreder kon worden aangemerkt, nu hij de camping had veranderd in een woonwijk voor buitenlandse werknemers. De Afdeling is echter onverbiddelijk. Het algemeen gebruiksverbod richt zich uitsluitend tot de gebruikers en niet tot degenen die laten gebruiken. De Afdeling is van oordeel dat de eigenaar niet als gebruiker van de chalets kan worden aangemerkt. 
LJN: BW3029




woensdag 18 april 2012

Wie is de overtreder van het verbod van artikel 5.7 APV?

ABRvS, 18 april 2012. Op grond van artikel 5.7 van de APV van Groningen is het verboden om een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken. Onder parkeren wordt in de APV verstaan: parkeren, als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het RVV 1990. Dat artikel bepaalt dat onder parkeren moet worden verstaan: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

De vraag die rees is wie als overtreder van het verbod van artikel 5.7 APV kan worden aangemerkt. 

Het college van B en W van Groningen had aan de eigenaar van een promotieverhuurvoertuig een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 5.7 APV. De eigenaar betoogde dat hij het voertuig had verhuurd, zodat niet hij, maar de huurder als overtreder aangemerkt moest worden. 

De Afdeling stelt de eigenaar in het gelijk en overweegt dat de term parkeren uitsluitend ziet op degene die de feitelijke beschikking over het voertuig heeft:
"Het woord "laten" in artikel 1, onder ac, van het RVV 1990 ziet op het voortdurend blijven staan van een voertuig en derhalve op de toestand van dat voertuig. Met die term wordt niet gedoeld op het verrichten van een handeling in opdracht of met goedvinden van een ander."
LJN: BW3043



woensdag 4 april 2012

Ten onrechte beslist op bezwaar tegen invorderingsbeschikking

ABRvS, 4 april 2012. Wat te doen als het college van B en W in strijd met artikel 5:39 lid 1 Awb beslist op het bezwaar tegen een beschikking tot invordering van verbeurde dwangsommen?

Het college van B en W van Wassenaar had hangende het hoger beroep tegen een door het college opgelegde last onder dwangsom besloten tot invordering van een verbeurde dwangsom. De overtreder diende daartegen een bezwaarschrift in bij het college.

Op grond van artikel 5:39 lid 1 Awb wordt het hoger beroep geacht mede betrekking te hebben op de invorderingsbeschikking, voor zover de belanghebbende die beschikking betwist. Dat de overtreder de invorderingsbeschikking betwistte stond in dit geval wel vast. Het college liet echter na om het bezwaar door te sturen aan de Afdeling. Het besliste zelf op het bezwaar.

De overtreder stelde beroep in tegen deze beslissing bij de rechtbank en de rechtbank stuurde het beroep door aan de Afdeling. De Afdeling oordeelt dat de bestreden beslissing op bezwaar is genomen in strijd met artikel 5:39 lid 1 Awb en verbindt hieraan het gevolg dat de beslissing moet worden vernietigd. Vervolgens beoordeelt de Afdeling het hoger beroep tegen de invorderingsbeschikking inhoudelijk en wijst het dit hoger beroep af.
LJN: BW0743