zondag 26 oktober 2014

Heeft een voorlopige voorziening terugwerkende kracht?

ABRvS 22 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3803)
Verzoek voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom. Begunstigingstermijn kan na het verstrijken niet worden verlengd, maar de voorzieningenrechter kan door het met terugwerkende kracht treffen van een voorlopige voorziening bewerkstelligen dat tussen het moment van het verstrijken van de begunstigingstermijn en het moment van zijn uitspraak geen dwangsommen verbeuren. Afdeling komt hiermee gedeeltelijk terug op eerdere uitspraak.


LEES MEER

woensdag 15 oktober 2014

Mondelinge last onder dwangsom bestaat niet

ABRvS, 15 oktober 2014. Toezichthouders van de gemeente Groningen constateerden op 6 augustus 2012 dat een niet-gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf dakplaten met daarin vermoedelijk asbest aan het verwijderen was zonder dat daarvan melding was gedaan aan het college. De toezichthouders hebben ter plekke mondeling gelast om de werkzaamheden te staken en gestaakt te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,-- ineens. Later op die dag werd geconstateerd dat er toch weer werkzaamheden waren uitgevoerd.


Een dag later, op 7 augustus 2012, heeft het college dit besluit op schrift gesteld en overhandigd aan de overtreder. Ook besloot het college die dag om over te gaan tot invordering van de volgens het college op 6 augustus 2012 verbeurde dwangsom.


In hoger beroep oordeelt de Afdeling dat op 6 augustus 2012 geen dwangsom verbeurd kan zijn omdat de mondelinge last geen besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb is omdat het niet op schrift staat. Op 6 augustus 2012 was derhalve nog geen last onder dwangsom opgelegd en een dwangsom kan niet worden verbeurd voordat de last is opgelegd.


Het college betoogt nog dat hier sprake was van een zeer spoedeisende situatie, zodat het op grond van artikel 5:31 lid 2 Awb bevoegd was om meteen bestuursdwang toe te passen. Nu artikel 5:32 lid 1 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen in plaats daarvan ook mag kiezen voor een last onder dwangsom, vond het college dat het bevoegd was om een mondelinge last onder dwangsom op te leggen. De Afdeling deelt die opvatting niet en oordeelt dat uit artikel 5:32 lid 1 Awb niet volgt dat alle bepalingen over bestuursdwang (waaronder artikel 5:32 lid 2 Awb) ook van toepassing zijn op bestuursdwang.


Het lijkt wellicht een voor de hand liggende uitspraak, maar in eerste aanleg had de rechter het beroep tegen de invorderingsbeschikking ongegrond verklaard en dus miskend dat op 6 augustus 2012 nog geen dwangsom verbeurd kon zijn.
ECLI:NL:RVS:2014:3698









donderdag 9 oktober 2014

Het stuiten van de verjaring door middel van een aanmaning

ABRvS, 8 oktober 2014. Het college van B en W van Leiden vorderde een verbeurde dwangsom van € 30.000,-- in. De overtreder stelde in de procedure tegen de invorderingsbeschikking dat de bevoegdheid tot invordering inmiddels was verjaard. Het college verweerde zich door te stellen dat het de verjaring tijdig had gestuit doordat het een aanmaning had verstuurd. De overtreder betoogde dat de aanmaning niet als een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb kon worden beschouwd omdat een betalingstermijn van acht dagen in plaats van twee weken was gegeven.


Hoe zat het ook al weer?


De bevoegdheid tot invordering verjaart na verloop van een jaar vanaf het moment dat de dwangsom is verbeurd. De verjaring kan worden gestuit of verlengd. Artikel 4:106 Awb bepaalt dat de verjaring kan worden gestuit door middel van een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb. Het eerste lid van artikel 4:112 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de schuldenaar die in verzuim is met de betaling van de verbeurde dwangsom aanmaant tot betaling binnen twee weken. Pas als na verloop van die twee weken niet is betaald, ontstaat de bevoegdheid om een dwangbevel uit te vaardigen (artikel 4:117 lid 1 Awb).


Onder het oude recht gold dat, analoog aan artikel 3:317 lid 1 BW, elke aanmaning of schriftelijke mededeling waarin het bestuursorgaan zich ondubbelzinnig het recht op betaling voorbehield, de verjaring stuitte. De wetgever heeft daarmee bewust gebroken bij de invoering van de vierde tranche. Een aanmaning of een schriftelijke mededeling van de kant van het bestuursorgaan heeft geen stuitende werking. Alleen een aanmaning "als bedoeld in artikel 4:112" kan de verjaring kan stuiten, zo bepaalt artikel 4:106 Awb. Een aanmaning "als bedoeld in artikel 4:112" is de eerste aanmaning. Na de eerste aanmaning mag wel een volgende aanmaning worden gestuurd, maar deze volgende aanmaning heeft dus geen stuitende werking omdat het geen aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb is.


Het betoog van de overtreder roept de vraag of een aanmaning die niet precies voldoet aan de vereisten van artikel 4:112 Awb daarmee niet meer is te beschouwen als een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb.


De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in een eerdere uitspraak al eens uitgemaakt dat het feit dat in een aanmaning de vermelding als bedoeld in artikel 4:112 lid 3 Awb ontbrak, niet betekende dat de aanmaning geen stuitende werking heeft. Artikel 4:112 lid 3 Awb bepaalt dat de aanmaning moet vermelden dat bij niet tijdige betaling de betaling kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.


Zoals gezegd bepaalt artikel 4:112 lid 1 Awb dat het bestuursorgaan aanmaant tot betaling binnen twee weken. De in dit geval verzonden aanmaning voldeed hier niet aan omdat een betalingstermijn van acht dagen was gegeven. De Afdeling oordeelt echter dat dat niet maakt dat de aanmaning niet meer als een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 Awb kan worden beschouwd.
ECLI:NL:RVS:2014:3603