Rechtbank Gelderland komt terug op uitspraak verjaring invorderingsbevoegdheid

Rechtbank Gelderland, 26 mei 2015; ECLI:NL:RBGEL:2015:3301
Rechtbank Gelderland komt terug op eerdere uitspraak. Bestuursrechter is wel degelijk bevoegd om (ambtshalve) te beoordelen of na het nemen van het besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom de bevoegdheid tot invordering is verjaard.

De Rechtbank Gelderland oordeelde in haar uitspraak van 25 februari 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:1145) dat niet zij, maar de (civiele) executierechter  bevoegd is om te oordelen over de vraag of na het nemen van het besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom de invorderingsbevoegdheid is verjaard. Daarover schreef ik op dit blog een stukje. De rechtbank is nu expliciet teruggekomen op deze uitspraak. 

Artikel 5:35 Awb bepaalt dat de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd verjaart. 

De Rechtbank Gelderland oordeelde in haar uitspraak van 25 februari 2014 dat artikel 5:35 Awb niet alleen betrekking heeft op de verjaring van de bevoegdheid tot invordering, maar ook op de verjaring van de rechtsvordering tot betaling van de verbeurde dwangsom. De rechtbank oordeelde dat het aan de bestuursrechter is om te beoordelen of de bevoegdheid tot invordering is verjaard, maar dat het in beginsel aan de burgerlijke rechter is om te beoordelen of de rechtsvordering tot betaling is verjaard. Als tijdig een besluit tot invordering is genomen, dan is het bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit niet meer van belang of na het nemen van dat besluit de verjaring van de rechtsvordering tot betaling tijdig is gestuit. Aldus de rechtbank. Daarmee kwam de rechtbank overigens expliciet terug op eerdere jurisprudentie. 

Nu komt de rechtbank dus weer terug op haar uitspraak van 25 februari 2014. Aanleiding daarvoor is de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1264). 

In deze uitspraak oordeelde de Afdeling dat de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom was verjaard, zodat de overtreder geen belang meer had bij het beroep tegen dat besluit. De uitspraak bevat geen dogmatische beschouwingen. Uit de feiten blijkt echter dat in die casus wel tijdig een besluit tot invordering van de verbeurde dwangsom was genomen. De verjaring trad dus in na het nemen van het invorderingsbesluit. Daar waar de rechtbank een onderscheid maakt tussen de verjaring van de bevoegdheid tot invordering en de rechtsvordering tot betaling, maakt de Afdeling dat onderscheid niet.

De rechtbank constateert dat de Afdeling in haar uitspraak wel degelijk beoordeelt of ook na het nemen van het invorderingsbesluit de bevoegdheid tot invordering c.q. de rechtsvordering tot betaling is verjaard en ziet zich daarom genoodzaakt om weer terug te komen van haar uitspraak van 25 februari 2014. 

De rechtbank stond overigens niet alleen in haar eerdere oordeel dat de bestuursrechter uitsluitend beoordeelt of het invorderingsbesluit tijdig is genomen. Ook de Rechtbank Den Haag was dit oordeel toegedaan in haar uitspraak van 11 maart 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:2921). Ik ben dus benieuwd of ook de Rechtbank Den Haag gaat terugkomen op deze uitspraak. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten