Burenruzie en handhaving

ABRvS 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:444
Plaatsing van schuttingen aan de voor- en achterkant van de woning is een overtreding van artikel 2.1 lid 1 sub a Wabo. Buurman dient verzoek tot handhaving in. College kan niet van handhaving afzien omdat sprake is van ernstig verstoorde verhoudingen tussen de buren en handhaving daarin geen verbetering zou brengen.

Het komt regelmatig voor dat een bestuursorgaan wordt verzocht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot handhaving om een burenruzie te beslechten. Dat gevoel moet ook het college van B en W van Utrecht hebben gehad in de zaak die tot deze uitspraak leidde.

Feiten
De eigenaar van een woning plaatst aan de voor- en achterkant van de woning een schutting. De buurman maakt bezwaar. Volgens hem had voor het plaatsen van de schuttingen een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a Wabo verleend moeten worden. Het college stelt zich op het standpunt dat inderdaad sprake is van een overtreding van artikel 2.1 lid 1 sub a Wabo en dat geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie omdat geen omgevingsvergunning is aangevraagd. Dat is overigens een opmerkelijk standpunt omdat een aanvraag omgevingsvergunning niet is vereist om te kunnen spreken van een concreet zicht op legalisatie van een overtreding van artikel 2.1 lid 1 sub a Wabo.

Standpunt college
Desalniettemin besluit het college om niet tot handhaving over te gaan omdat het vindt dat het algemeen belang niet bij handhaving is ingediend. Het plaatsen van de schuttingen heeft geen invloed op de openbare ruimte of op percelen van derden (met uitzondering van dat van de buurman). Het college wijst verder op de verstoorde verhoudingen tussen de buren en het onevenredig grote beslag dat deze ruzie op het ambtelijk apparaat legt. Bovendien stelt het college dat handhaving niet zal leiden tot een verbetering van de verstoorde verhoudingen.

Oordeel rechtbank
De rechtbank oordeelt dat alleen voor het plaatsen van de schutting aan de voorkant een omgevingsvergunning was vereist. Het argument dat handhaving een te vergaand beslag op het ambtelijk apparaat zou leggen vindt de rechtbank op zich onvoldoende om van handhaving af te zien, maar in combinatie met de andere door het college genoemde omstandigheden heeft het college naar het oordeel van de rechtbank toch van handhaving kunnen afzien.

Oordeel Afdeling
De Afdeling vernietigt deze uitspraak van de rechtbank.

Allereerst oordeelt de Afdeling dat ook voor de schutting aan de achterkant van de woning een omgevingsvergunning is vereist. Vervolgens ontleedt de Afdeling alle omstandigheden die, volgens de rechtbank, samen genomen rechtvaardigden dat van handhaving werd afgezien.

De Afdeling oordeelt allereerst dat hier geen sprake is van een overtreding van zeer geringe aard en ernst.

Vervolgens oordeelt de Afdeling dat - volgens vaste jurisprudentie - de beperkte capaciteit van het ambtelijk apparaat wel aanleiding kan zijn om een lage prioritering aan dit soort overtredingen te geven, maar er nooit toe mag leiden dat van handhaving wordt afgezien.

Tenslotte gaat de Afdeling in op het argument dat het hier eigenlijk draait om een burenruzie en dat handhaving geen verbetering zal brengen in de verstoorde verhoudingen. De Afdeling overweegt: "De omstandigheid dat het handhavingsverzoek kennelijk samenhangt met ernstige conflicten tussen [appellant sub 1] en zijn buren, geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat met handhavend optreden geen belang is gediend. Verder heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat het afzien van handhavend optreden tot de-escalatie zal leiden."

De laatste zin van de geciteerde overweging is intrigerend. Wat zou de Afdeling hebben geoordeeld als het college wel aannemelijk had gemaakt dat afzien van handhaving de-escalerend zou werken? Overigens vraag ik mij af hoe dat bewijs geleverd kan worden.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten