Gegronde vrees voor herhaling; koerswijziging of vergissing?

DONDERDAG 25 JUNI 2015

ABRvS, 24 juni 2015; ECLI:NL:RVS:2015:1955
Last onder dwangsom ter voorkoming herhaling overtreding. Afdeling oordeelt dat het bestuursorgaan mocht weigeren een dergelijk last op te leggen, nu er geen gegronde vrees voor herhaling was. Dat is in afwijking van de geldende jurisprudentie. Is er sprake van een koerswijziging of een vergissing?

Het college van B en W van Lansingerland weigerde naar aanleiding van een overtreding over te gaan tot handhaving van het bestemmingsplan. Het stond vast dat artikel 2.1 lid 1 sub c Wabo was overtreden, maar volgens het college had de overtreder een einde aan de overtreding gemaakt en was er geen gegronde vrees voor herhaling van de overtreding.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat er geen gegronde vrees voor herhaling was.

De (enkelvoudige kamer van de) Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had beoordeeld of sprake was van een gegronde vrees voor herhaling. Dat is in afwijking van eerdere uitspraken van de Afdeling. Is hier sprake van een koerswijziging of van een vergissing?

Preventieve last onder dwangsom versus last gericht op voorkomen herhaling
De preventieve last moet worden onderscheiden van de last die strekt tot het voorkomen van een herhaling van een overtreding.

In het eerste geval heeft nog geen overtreding plaatsgevonden en is de last erop gericht om te voorkomen dat een overtreding wordt begaan. Deze last wordt de preventieve last genoemd. Op grond van artikel 5:7 Awb kan het bestuursorgaan een preventieve last opleggen zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.

In het tweede geval heeft al een overtreding plaatsgevonden en is de last er op gericht om een herhaling van die overtreding te voorkomen. Hoewel die last een preventief karakter heeft, wordt een dergelijke last niet als een preventieve last als bedoeld in artikel 5:7 Awb aangemerkt. Het bestuursorgaan hoeft dus niet aannemelijk te maken dat een klaarblijkelijk gevaar voor de overtreding dreigt.

Gegronde vrees voor herhaling
In dit geval was sprake van een begane overtreding en was de last gericht op het voorkomen van een herhaling van die overtreding. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had beoordeeld of er een gegronde vrees voor herhaling van de overtreding bestond. De Afdeling verwijst daarbij naar haar uitspraak van 21 december 2011.

In die uitspraak oordeelde de Afdeling expliciet dat voor de vraag of een last mag worden opgelegd die strekt tot het voorkomen van een herhaling van een overtreding het criterium van de gegronde vrees voor herhaling geldt. De Afdeling verwees in dit verband naar "bijvoorbeeld" haar uitspraak van 25 juni 2008.

Frank Vermeer heeft een bijzonder kritische noot bij deze uitspraak geschreven (AB 2012/210). De strekking van zijn noot is dat uit de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis niet blijkt dat gegronde vrees voor herhaling is vereist voor het opleggen van een herstelsanctie en dat dat ook niet wenselijk is omdat het bestuursorgaan door dit criterium zou worden opgezadeld met een onevenredig zware bewijslast. Hij wijst er ook op dat, hoewel de Afdeling doet alsof het criterium staande jurisprudentie is, hij slechts één uitspraak uit 2000 heeft gevonden waarin de Afdeling het criterium 'gegronde vrees voor herhaling' hanteerde, maar dat dat een situatie betrof waarin nog geen overtreding was begaan. De uitspraak van 25 juni 2008 raakt slechts zijdelings aan deze kwestie en volgens Vermeer bevat die uitspraak eerder een aanwijzing dat geen gegronde vrees voor herhaling is vereist.

In haar uitspraak van 11 juli 2012 komt de Afdeling terug van haar uitspraak van 21 december 2011. Zij overweegt dat de gestelde omstandigheid dat geen gegronde vrees voor herhaling bestaat geen bijzondere reden is op grond waarvan van handhaving zou moeten worden afgezien. Zie ook de annotatie van Frank Vermeer bij deze uitspraak (AB 2012/255).

In haar uitspraak van 7 augustus 2013 verwijst de Afdeling expliciet naar haar uitspraken van 21 december 2011 en 11 juli 2012:
"In de uitspraak van 21 december 2011 is het volgende overwogen: "In dit geval zijn de lasten opgelegd nadat overtredingen hebben plaatsgevonden, als reactie daarop en om herhaling daarvan te voorkomen. Daarbij geldt het criterium of gegronde vrees voor herhaling bestond". Nadien, in de uitspraak van 11 juli 2012 in zaak nr. 201104260/1/A4 heeft de Afdeling overwogen dat de gestelde omstandigheid dat geen gegronde vrees bestaat dat de overtreding opnieuw zal plaatsvinden, geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan het bestuursorgaan van het opleggen van de last had behoren af te zien." 

Het lijkt dus helder. De Afdeling is definitief van oordeel dat geen gegronde vrees voor herhaling hoeft te bestaan om een last te kunnen opleggen die gericht is op het voorkomen van een herhaling van een overtreding.


Overigens roept de uitspraak van de Afdeling toch vragen op. De Afdeling overweegt namelijk dat zij ook in het onderhavige geval in de gestelde omstandigheid - dat geen gegronde vrees voor herhaling bestaat - geen bijzondere omstandigheid ziet op grond waarvan van handhaving zou moeten worden afgezien. Dat wekt de indruk dat van geval tot geval moet worden bezien of de gestelde omstandigheid dat geen gegronde vrees voor herhaling bestaat een bijzondere reden is op grond waarvan van handhaving moet worden afgezien. Dat kan niet de bedoeling van de Afdeling zijn geweest en dat lijkt mij dus een "slip of the pen". 



Het is dan ook opmerkelijk dat de Afdeling in haar uitspraak van 24 juni 2015 toch weer het criterium 'gegronde vrees voor herhaling' hanteert. Omdat de Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 21 december 2011 lijkt mij hier geen sprake van een koerswijziging, maar eerder van een vergissing. De (enkelvoudige kamer van de) Afdeling lijkt zich simpelweg niet te hebben gerealiseerd dat zij in latere uitspraken is teruggekomen van haar uitspraak van 21 december 2011.
ECLI:NL:RVS:2015:1955

Geen opmerkingen:

Een reactie posten