Procesbelang en verjaring bevoegdheid tot invordering

ABRvS, 5 augustus 2015. Artikel 5:35 Awb bepaalt dat de bevoegdheid tot invordering verjaart door verloop van één jaar. Betekent dit dat het bestuursorgaan binnen dat jaar een beschikking tot invordering van een verbeurde dwangsom moet nemen of dat de verbeurde dwangsom binnen een jaar feitelijk moet zijn ingevorderd? Over deze vraag is de afgelopen tijd het nodige te doen geweest, maar nu heeft de Afdeling een zeer expliciet antwoord op deze vraag gegeven. 

Voordat ik inga op de uitspraak van de Afdeling, ga ik eerst in op eerdere uitspraken die hierover zijn gedaan.  

De rechtbank Gelderland maakte in haar uitspraak van 25 februari 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:1145) een onderscheid tussen de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom en de rechtsvordering tot betaling van de dwangsom. Naar het oordeel van de rechtbank was het aan de bestuursrechter om te beoordelen of ten tijde van de invorderingsbeschikking de bevoegdheid tot invordering is verjaard en vervolgens aan de burgerlijke rechter om te beoordelen of de rechtsvordering tot betaling is verjaard. Uit deze uitspraak volgde dat de bevoegdheid tot invordering is uitgewerkt zodra de invorderingsbeschikking is genomen. Ik heb hierover ook een stukje op dit blog geschreven. 

De rechtbank Den Haag huldigde in haar uitspraak van 11 maart 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:2921) hetzelfde standpunt. 

Bij uitspraak van 26 mei 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:3301) kwam de rechtbank Gelderland expliciet terug op het standpunt dat zij had ingenomen in haar uitspraak van 25 februari 2014. Aanleiding daarvoor was de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1264). In deze uitspraak oordeelde de Afdeling dat de appellant geen procesbelang meer had bij zijn hoger beroep omdat de bevoegdheid tot invordering inmiddels was verjaard. Uit de feiten van die casus bleek dat de bevoegdheid tot invordering nog niet was verjaard ten tijde van het invorderingsbesluit. Daaruit volgde impliciet dat de Afdeling van oordeel is dat het ook aan de bestuursrechter is om te beoordelen of de bevoegdheid tot invordering na het nemen van het invorderingsbesluit is verjaard. Ook over deze uitspraak heb ik een stukje op dit blog geschreven. 

Dit impliciete standpunt heeft de Afdeling met haar uitspraak van 5 augustus jl. expliciet gemaakt. 

De zaak ging over een last onder dwangsom die was opgelegd door het college van GS van Zuid-Holland aan een bedrijf dat zonder omgevingsvergunning een puinbreekinstallatie in werking had gehad. Het college stelde zich op het standpunt dat de dwangsom van € 50.000,-- was verbeurd en had (binnen de verjaringstermijn) een beschikking tot invordering van deze verbeurde dwangsom genomen. Het bedrijf had daartegen beroep ingesteld. 

De rechtbank Den Haag oordeelde ambtshalve dat het bedrijf geen procesbelang meer had bij het beroep omdat de bevoegdheid tot invordering was verjaard. 

Het college stelde hoger beroep in en betoogde onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 februari 2014 dat de rechtbank niet tot dit oordeel had mogen komen. 

De Afdeling stelt voorop dat om een rechtsingang te hebben bij een bestuursrechter vereist is dat de appellant een procesbelang heeft. Met het oog hierop dient de bestuursrechter in een procedure tegen een invorderingsbeschikking ambtshalve na te gaan of de bevoegdheid tot invordering is verjaard. Is dat het geval, dan heeft de appellant geen procesbelang meer. 

De Afdeling oordeelt vervolgens dat de rechtbank bij de beoordeling van het procesbelang terecht niet alleen heeft betrokken of de invorderingsbeschikking binnen de verjaringstermijn is genomen, maar ook of het bestuursorgaan binnen de verjaringstermijn tot feitelijke invordering is overgegaan. De Afdeling licht dit als volgt toe: "Onder 'bevoegdheid tot invordering' als bedoeld in artikel 5:35 van de Awb moet immers niet alleen de bevoegdheid tot het nemen van het invorderingsbesluit, zoals neergelegd in artikel 5:37 van de Awb, worden verstaan, maar ook de bevoegdheden tot aanmaning en verrekening en het uitvaardigen en tenuitvoerleggen van een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:104, tweede lid van de Awb. Indien het bestuursorgaan niet tijdig tot stuiting of verlenging van de verjaringstermijn is overgegaan, is het na verjaring van de bevoegdheid tot invordering niet langer bevoegd een invorderingsbesluit te nemen alsmede dwangmiddelen in te zetten teneinde tot inning van de geldschuld over te gaan." 

ECLI:NL:RVS:2015:2523

Geen opmerkingen:

Een reactie posten